Geschiedenis
De oude bulle-bijters
Als voorloper van de huidige Duitse dog worden de oude bulle-bijters
beschouwd en de 'Hatz en Sauruden', die een kruising waren van de sterke
mastif van het engelse type en een snelle wendbare windhond.
Onder dog verstond men eerst een grote sterke hond, die niet tot een
bepaald ras behoorde.
Later werden verschillende typen van deze hond, variërend in grootte en
kleur, Ulmer dog, Engelse dog, Deense dog, Hatzr-ude, Saupacker en grote
dog genoemd.
Een zevenkoppig comité
In 1878 werd in Berlijn door een zevenkoppig comité, bestaande uit
enthousiaste fokkers en keurmeesters, onder voorzitterschap van Dr.
Bodinus, het besluit genomen alle bovengenoemde variëteiten de naam Duitse
dog te geven.
Daarmee werd de grondslag gelegd voor een zelfstandig Duits hondenras.
In 1880 werd ter gelegenheid van een tentoonstelling in Berlijn voor het
eerst een doggenstandaard vastgelegd, die sinds 1888 door de D.D.C. 1888
e.v. bewaakt wordt en in de loop der jaren verschillende malen werd
veranderd.
De huidige formulering is volgens FCI-voorschrift.
Algemene
verschijning
Edele verschijning
De duitse dog verenigt in zijn gehele edele verschijning, die grote,
krachtige en solide lichaamsbouw verraadt, trots,kracht en elegantie.
Door zijn substantie, adel en harmonische verschijning en in het bijzonder
zijn uitdrukkingsvolle hoofd, boeit hij de toeschouwer als een edel
standbeeld.
Hij is de apollo onder de hondenrassen.
Belangrijke verhoudingen:
Zijn lichaam toont bijna vierkant, dit geldt in het bijzonder voor de
reuen.
De lichaamslengte( van borstbeenpunt tot zitbeen) mag de schofthoogte bij
reuen met niet meer dan 5% en bij teven met niet meer dan 10%
overschrijden.
De schofthoogte bedraagt bij reuen min. 80 cm en bij teven min. 72 cm.
Karakter:
Vriendelijk, liefdevol en aanhankelijk tegenover zijn bezitters, vooral
tegenover kinderen; terughoudend tegenover vreemden.
Hij behoort een zelfverzekerde, onverschrokken, makkelijk te hanteren en
leergierige begeleidings- en familiehond te zijn met een hoge
prikkeldrempel en zonder enig spoor van agressiviteit.
Het hoofd:
In harmonie met de totale verschijning, langgestrekt, smal, markant,
uitdrukkingsvol, mooi gebeiteld ( vooral het gedeelte onder de ogen);
Goed ontwikkelde wenkbrauwbogen, echter zonder vooruit te steken. De
afstand van de neuspunt tot de duidelijke stop en van de stop tot de zwak
ontwikkelde achterhoofdsknobbel moet zo mogelijk gelijk zijn.
De bovenkant van de neusrug en bovenkant van de schedel moeten parallel
lopen.
Van voren gezien moet het hoofd smal lijken, met een zo breed mogelijke
neusrug en slechts licht ontwikkelde wangspieren, die in ieder geval niet
sterk naar voren mogen komen.
Neus:
Goed ontwikkeld, meer breed dan rond en met grote openingen.
De neus moet zwart zijn, behalve bij zwart-witte doggen, waarbij een
zwarte neus wel gewenst is ,maar waarbij een gevlekte of vleeskleurige
neus wordt toegestaan.
Voorsnuit:
Moet diep en zo rechthoekig mogelijk zijn.
Duidelijke liphoeking en donker gepigmenteerde lippen.
Bij zwart-wit gevlekte doggen zijn onvolledig gepigmenteerde of
vleeskleurige lippen toegestaan.
Kaak/Gebit/Tanden:
Goed ontwikkelde brede kaak.
Krachtig, gezond en volledig schaargebit (42 elementen).
Ogen:
Middelgroot, rond, zo donker mogelijk met levendige schrandere
uitdrukking.
Bij blauwe doggen zijn iets lichtere ogen toegestaan.
Bij zwart-wit gevlekte doggen zijn lichte of verschillend gekleurde ogen
toegestaan.
De oogleden moeten zeer goed aansluiten.
Oren:
Van nature hangend, hoog aangezet, middelgroot en de voorste oorranden
moeten aan de kaak aansluiten.
Hals:
Lang, droog en gespierd.
Duidelijke aanzet en naar het hoofd toe licht versmallend met mooi gebogen
halslijn.
Rechtop gedragen, daarbij iets naar voren neigend.
Lichaam
Schoft:
Het hoogste punt van het krachtige lichaam.
Het wordt gevormd door de schouderbladranden,die boven de
doornuitsteeksels uitkomen.
Rug:
Kort en strak, in vrijwel rechte lijn zeer licht naar achteren aflopend.
De lendenen licht gewelfd, breed en krachtig gespierd.
Croupe:
Breed, sterk gespierd en van kruisbeen tot staartaanzet licht aflopend en
vloeiend overgaand in de staartaanzet.
Staart:
Tot aan het spronggewricht reikend, hoog en breed aangezet, naar het einde
gelijkmatig dunner wordend.
In ruststand op een natuurlijke manier hangend, bij opwinding of tijdens
gang licht als een sabel gedragen, maar niet boven de ruglijn uitkomend.
Een borstelstaart is ongewenst.
Borstkas:
Reikend tot aan de ellebogen, goed gewelfde ribben, borst goed breed en
duidelijke voorborst.
Buiklijn:
Buik naar achteren goed opgetrokken en met de onderkant van de borstkas
een mooi oplopende lijn vormend.
Voorhand
Schouders:
Krachtig gespierd, het schouderblad lang en schuin liggend, met het
opperarm-been een hoek van 100 tot 110 graden vormend.
Opperarm:
Krachtig en gespierd, goed aansluitend, moet iets langer zijn dan het
schouderblad.
Ellebogen:
Naar buiten noch naar binnen draaiend.
Onderarm:
Krachtig, gespierd, van voren zowel als van opzij volledig recht.
Polsen:
Krachtig, stabiel,zich slechts in geringe mate van de onderarm
onderscheidend.
Middenvoorvoet:
Krachtig, van voren gezien recht, van opzij gezien enigszins naar voren
gericht.
Voorvoeten:
Rond,hoog opgetrokken tenen en goed gesloten ( katvoet).
Nagels kort, sterk en zo donker mogelijk
Achterhand
Achterhand:
Het totale beenwerk is bedekt met sterke spieren, die de croupe, heupen en
bovenbenen breed en rond doen lijken.
De krachtige goed gehoekte achterbenen staan, van achter gezien, in een
lijn met de voorpoten.
Dijbeen:
Lang,breed en zeer goed gespierd.
Knie, krachtig en bijna loodrecht onder het heupgewricht geplaatst.
Kuit/Scheenbeen:
Lang,ongeveer even lang als het dijbeen en goed gespierd.
Spronggewricht:
Krachtig, stabiel, naar binnen noch naar buiten draaiend.
Middenachtervoet:
Kort, krachtig en bijna loodrecht t.o.v. de bodem staand.
Achtervoeten:
Rond, hoog opgetrokken tenen en goed gesloten ( katvoeten).
Korte nagels en zo donker mogelijk.
Gangwerk:
Harmonieus, soepel en ruim uitgrijpend, licht verend, waarbij de benen,
zowel van voren als van achteren gezien, parallel moeten bewegen.
Huid:
Nauw aansluitend, bij eenkleurige doggen goed gepigmenteerd.
Bij zwart-wit gevlekte doggen komt de pigmentverdeling vrijwel overeen met
de vlekverdeling.
Beharing:
Hoedanigheid: zeer kort en dicht, glad aaneengesloten en glanzend.
Kleuren
De duitse dog wordt in drie zelfstandige variëteiten gefokt: geel en
gestroomd, gevlekt en zwart, blauw.
Geel:
Licht tot donker goudgeel, zwart masker gewenst.
Niet gewenst zijn kleine witte aftekeningen op borst en tenen.
Gestroomd:
Grondkleur licht tot donker goudgeel, met zwarte duidelijk getekende en zo
gelijkmatig mogelijk, evenwijdig aan de ribben lopende strepen.
Zwart masker gewenst.
Niet gewenst zijn kleine witte aftekeningen op borst en tenen.
Zwart-wit gevlekt:
Grondkleur zuiver wit, zo mogelijk zonder doorslag van zwarte haren, met
over het gehele lichaam goed verdeelde ongelijkvormige lakzwarte vlekken.
Niet gewenst zijn grijze of bruinachtige vlekgedeelten
Zwart:
lakzwart, witte aftekeningen zijn toegestaan;
Tot deze kleur behoren ook de manteldoggen, waarbij het zwart als een
mantel het lichaam bedekt en waarbij de voorsnuit, hals, borst, buik,
benen en staartpunt wit kunnen zijn.
Blauw:
Zuiver staalblauw, witte aftekeningen op borst en benen zijn toegestaan.
Fouten
Iedere afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden
beschouwd, waarvan de beoordeling in verhouding moet staan tot de ernst
van de afwijking.
Dit geldt in het bijzonder voor de volgende afwijkingen.
Algemene verschijning:
Gebrek aan geslachtstype, gebrek aan harmonie, te licht en te grof.
Karakter:
Gebrek aan zelfverzekerdheid, nervositeit, lage prikkeldrempel.
Hoofd:
Niet parallel verlopende schedellijn, appelhoofd,wigvormig hoofd, te
weinig stop en te sterk ontwikkelde wangspieren (bakken).
Voorsnuit:
Spits toelopend, te weinig lippen, te ver overhangende lippen
(fladderlippen).
Holle neusrug , bolle neusrug of een aflopende Neusrug.
Gebit:
Alle afwijkingen van het volledige schaargebit.
(Alleen het ontbreken van de P1 in de onderkaak is toegestaan).
Onregelmatige stand van de snijtanden,zolang de normale sluiting van het
gebit mogelijk blijft.
Te kleine tanden, een tanggebit.
Ogen:
Niet aangesloten oogleden, te sterk roodgekleurd bindvlies.
Lichte,stekende,barnsteengele ogen; waterblauwe of verschillend gekleurde
ogen bij alle eenkleurige doggen.
Te ver uit elkaar staande ogen of spleetogen.
Oren:
Te hoog of te laag aangezet, te ver afstaand of te vlak liggend.
Gecoupeerde oren, die qua vorm en lengte niet bij het hoofd passen of die
niet gelijkmatig recht opstaan.
Hals:
Korte dikke hals, hertehals,te veel losse keelhuid of wammen.
Rug:
Doorgezakte rug (zadelrug), karperrug, te lange rug of naar achteren
oplopende ruglijn.
Croupe:
Sterk afvallend of vlak liggend.
Staart:
Te sterke, te lange of te korte, te laag aangezette, te hoog boven de
ruglijn, haakvormig of ringvormig gedragen en/of zijdelings afgedraaide
staart.
Kapot geslagen, aan het eind verdikte of gecoupeerde staart.
Borstkas:
Vlakke of tonvormige ribben, gebrek aan borstbreedte of borstdiepte, te
ver vooruitstekend borstbeen.
Buiklijn:
Te weinig opgetrokken buiklijn, slecht teruggetrokken melkklieren.
Zware fouten
Voorhand:
Niet voldoende gehoekt.
Te lichte botten, zwak gespierd.
Geen loodrechte stand.
Schouders:
Los,beladen, te steil liggend schouderblad.
Ellebogen:
Los,naar binnen of naar buiten gedraaid.
Onderarm:
Gebogen.
Verdikkingen boven de pols.
Polsen:
Verdikt.
Aanzienlijk naar achteren of naar voren knikkend.
Middenvoorvoet:
Te schuine of te steile stand.
Achterhand:
Te veel of te weinig hoeking.
Koehakkige, nauwe of o-benige stand.
Spronggewricht:
Verdikt, instabiel.
Voeten:
Vlak, gespreid,lang.
Gangwerk:
Te weinig uitgrijpend, geremde bewegingen, vaak of voortdurend in telgang
gaand.
Het ontbreken van overeenstemming tussen de bewegingen van voor- en
achterhand.
Beharing:
Hoedanigheid:
Stokhaar, mottig haar.
Kleuren:
Geel:
Grijsgele, blauwgeel, isabel of vuilgele kleur.
Gestroomd:
Grondkleur zilverblauw of isabel; verwaterde stroming.
Zwart-wit:
Blauwgrijs gestichelde grondkleur, grotere grijsgele of blauw-grijze delen
in de vlekken.
Zwart:
Geel-, bruin- of blauwzwarte kleur.
Blauw:
Geel- of zwartblauwe kleur.
Karakter:
Schuwheid.
Gebit:
Ondervoorbijtend, Bovenvoorbijtend, kruisend gebit.
Ogen:
Ectropion, Entropion.
Staart:
Knikstaart.
Diskwalificerende fouten
Karakter:
Agressiviteit, Angstbijtend.
Neus:
Leverkleurige neus, gespleten neus.
Kleuren:
Gele en gestroomde doggen met witte streep op het voorhoofd, witte
halsring, witte voeten of witte " sokjes" of witte staartpunt.
Blauwe doggen met een witte streep op het voorhoofd, witte halsring, witte
" sokjes" of witte staartpunt.
Zwart-wit gevlekte doggen:
Wit zonder enige vorm van zwart (albino's) en dove doggen;
zogenaamde porseleintijgers ( deze hebben overwegend blauwe,grijsgele of
gestroomde vlekken); zogenaamde grijstijgers ( deze hebben zwarte vlekken
met een grijze grondkleur)
NB: Reuen moeten twee op het oog normaal ontwikkelde testikels hebben,die
volledig in het scrotum zijn afgedaald.
|